Marente de Moor

Interview in 2013

Marente de Moor werd bij het grote publiek bekend toen zij in 2011 de AKO-literatuurprijs won voor haar roman De Nederlandse maagd. Twee jaar later is haar nieuwe roman verschenen: Roundhay, tuinscène. Opnieuw kiest De Moor een historische setting voor haar verhaal, dat zich lezen laat als een knap gecomponeerde ideeënroman met een vleugje thriller. Voor Boekennieuws sprak ik met haar.

Door Vincent van de Vrede

Heeft u al eens een selfie gemaakt? Of every day life foto’s om te sharen op Facebook of Instagram? Als u er zelf niet aan doet, ziet u het ongetwijfeld om u heen anderen doen. Dankzij iPhones en smartphones leggen we meer vast dan ooit tevoren. Een klik is voldoende. Met name jongere generaties maken foto’s en filmpjes bij het leven. Hoeveel het bewaarde vervolgens zegt over dat leven, is de vraag. Wat drijft ons om alles vast te willen houden, zodanig dat we bij concerten soms meer op ons iPhone-schermpje turen dat het gebeuren registreert, dan dat wij zelf daadwerkelijk deelgenoot daarvan zijn?

Hoe we ook pogen te bewaren, vast te houden, alles verdwijnt. Je vangt een beeld met je iPhone, geluid misschien, maar geen geur of gevoel. Of gedachte. “Wat overblijft, is toch een bleke afschildering van wat eens was”, aldus Marente de Moor. “Wij zijn ook zo ingesteld op het visuele, terwijl bijvoorbeeld een geur of een aanraking net zoveel bijdraagt aan een ervaring”. Toen De Moor drie jaar geleden de eerste filmopname ooit gemaakt zag, uit 1888, werd zij meteen gegrepen door het thema dat later als basis zou dienen voor haar nieuwste roman. “Het filmpje waarnaar de titel van mijn roman verwijst, Roundhay, tuinscène, is gemaakt door uitvinder Louis Le Prince. Hij was de eerste die bewegend beeld kon vastleggen, enkele jaren voordat Edison en Lumière dat concept uitwerkten.

Wat Edison betreft, kun je het trouwens beter over ‘kapen’ hebben. Hij was altijd op zoek naar ideeën van anderen, die hij vanwege zijn geld en ervaring wel kon patenteren. In mijn roman wordt hij dan ook wel ‘de verduisteraar’ genoemd. Wat het uitvinden van de film betreft, zag hij trouwens niet veel in het projecteren ervan. Zijn Kinetoscope moet je meer zien als ’n kijkdoos voor eigen gebruik. Uiteindelijk was het William Dickson, zijn assistent, die de techniek, die Edison had afgekeken van de Fransman Etienne-Jules Marey, voor hem perfectioneerde”.

In de korte eerste beeldopname van Le Prince zie je de uitvinder zelf, met zijn gezinsleden, door zijn tuin lopen. “Het trok meteen mijn aandacht, omdat het iets sinisters heeft. Dat kreeg het helemaal toen ik ontdekte dat met een paar mensen uit de film iets naars gebeurd is: het schoonmoedertje stierf een week na de opname, Le Prince zelf verdween spoorloos in 1890 en toen zijn zoon hem wilde rehabiliteren werd hij doodgeschoten in New York”.

Het uitgangspunt was gevonden. Al snel begon De Moor zich te verdiepen in de late negentiende eeuw. “Ik las alleen nog kranten uit die tijd, daar heb ik me enorm mee geamuseerd. Kocht veel boeken over oude fotografie, maar ook de foto’s zelf. Tintypes, ambrotypes. Ik zou nog graag een post mortem aan mijn collectie toevoegen: daguerreo’s waarop ouders poseren met een overleden kind in de armen, aangekleed en wel, of rechtop neergezet, alsof het nog leeft. Die wanhoop, om toch nog iets te behouden van hun lieveling…Toen het eerste bewegende beeld er kwam, dacht men dat daarmee ook het leven zelf te vangen was. In die tijd ging men erg van het idee uit, dat leven beweging is. Veel mensen vonden het daarom eng om bewegend beeld te zien, het was toch een soort magie. Wat me aantrok aan die hele periode zijn de parallellen met onze tijd. De technologische vooruitgang die met sprongen gaat, het misschien wat naïeve optimisme daarover, de gretigheid waarmee mensen allerlei snufjes zoals telefoons en camera’s willen hebben, maar ook uitvindingen die zinloos zijn en niet beklijven. De bedrieglijke schijn van vooruitgang. Dat vind ik kenmerkend van zowel de late negentiende eeuw, als van onze tijd”.

Toch is het niet zo dat Marente de Moor een historische roman heeft geschreven met het doel om over de huidige tijd cultuurkritiek te ventileren. “Ik hou lezers liever geen boodschap voor, hooguit flakker ik een beetje met een spiegeltje. Vragen zijn interessanter dan antwoorden. Ik wil me niet opdringen aan het verhaal. De schrijfster, mijn persoontje dus, stoort alleen maar. Daarom ben ik ook zo voorzichtig met publiciteit. Je moet je niet te bewust worden van jezelf, van je publiek, zelfs niet van de lezer, als je schrijft”.

Dat laatste klinkt misschien wonderlijk, want De Moor is toch die alleswetende schrijfster zelf? “Dat is maar deels zo. Ik wist wel waar het verhaal heen moest gaan toen ik eraan begon, maar dat is alleen de grote lijn. Ook de schema’s die ik maak, zijn meer ter ondersteuning. Het fascinerende aan schrijven is voor mij nu juist dat gaandeweg het proces alles op zijn plek valt, op een associatieve wijze vul ik de gaten in. Die mijzelf soms ook verbazen. Dan blijkt dat wat er uit mijn warhoofd van, pakweg een paar maanden geleden, is opgetekend, uiteindelijk wel degelijk hout snijdt. Het verhaal schrijft zich en verrast me graag, dat maakt het voor mij ook leuk. En al wordt het daardoor misschien een zonderling boek, liever dat dan iets wat meteen herkenning oproept. Zelf verveel ik me dood met toegankelijke boeken vol dialogen, gevoerd door herkenbare personages uit een voor de hand liggende werkelijkheid. Geef mij maar die van W.G. Sebald, of John Banville – waanzinnig werk dat je moet en kunt herlezen. Niet dat ik hen ooit zal evenaren, hoor, dat pretendeer ik niet”.

Bijna drie jaar – ze was al begonnen toen ze de AKO won ­ – was De Moor bezig met haar nieuwe roman. Een intensief proces, en: “Het is vooral eenzaam. Het is jouw verhaal, jij ziet het groeien. Je bent soms nerveus omdat je niet wil dat een ander het misschien ook bedenkt, en tegelijkertijd is zo’n angst onzin, omdat het onmogelijk is dat iemand hetzelfde verhaal schrijft als jij. Een roman is zoveel meer dan één thema. Maar het is een proces van geduld en schaven. Wat het extra tijdrovend maakt, is dat ik wat minder dialogen schrijf. Het ligt me niet en ik vind het minder uitdagend. Ik ben sterk gericht op scènes en het oproepen van beelden. Dat heb ik misschien van mijn vader, die beeldend kunstenaar was (Heppe de Moor, red.). Hij was een goede kijker. Hopelijk heb ik iets van hem overgenomen”. Net als het filmpje van Le Prince komt het verhaal soms schokkerig over. “Dat is bewust gedaan, de vorm komt overeen met de inhoud. Het thema vraagt om deze benadering,  iets tekent zich zo scherper af”.

Wie Roundhay, tuinscène leest, zal misschien tot de conclusie komen: minder toegankelijk voor mensen die snel willen lezen, maar daardoor juist meer de moeite waard voor wie echt de tijd wil nemen voor een roman. Het verhaal nodigt uit tot herlezen, je ziet daarbij alles op zijn plaats vallen, nadat je met de eerste keer het fundament legde. Die uitnodiging tot herlezing is toch een belangrijk kenmerk is van echt goede boeken. Deze roman roept zoveel beelden, vragen en ervaringen op, dat een ruime (anderhalve) eeuw na het begin van de film en fotografie we misschien kunnen stellen dat meer dan ooit tevoren, de roman bij uitstek in staat is ervaringen vast te leggen.

Al is Marente het daarmee niet helemaal eens: “Het blijft altijd onaf, ook een roman kan de ervaringen zelf niet evenaren. Maar het komt misschien meer in de buurt dan bijvoorbeeld een foto. Dat is een vaststaand beeld, waarvan de eerste schok van herkenning wegebt naarmate je die vaker ziet. Het verliest daarmee zijn magie. Doordat in een roman zoveel gedachten, thema’s en ervaringen verwerkt kunnen worden, houdt het al veel meer vast. Maar toch, uiteindelijk verdwijnt alles”.

Op de achterkant van het boek staat een foto van Marente de Moor. Met deze derde roman tart ze misschien de wetten die ze zelf onderzoekt in haar boek: op deze schrijfster raakt een lezer niet snel uitgekeken.